In het Woord dat ik enige tijd geleden mocht brengen stond 1Co 13:13 sterk naar   voren."En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde"
  
  Geloof lezen we in Hebreeën 11:1 "is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs   der dingen, die men niet ziet"
  
  "Geloof" betekent vertrouwen hebben in God. Het is geen "sprong in het duister" die iemand   moet nemen zonder nadenken. Het is vertrouwen in een God waarvan wij geloven dat Hij   betrouwbaar is. Hiervan overtuigd kan iemand geloven en zijn leven aan Jezus Christus   toevertrouwen. Dit is het begin van een "leven uit het geloof". Door eigen inspanning kan   niemand zeker zijn van een rechtvaardig leven. We moeten ons vertrouwen geheel op Jezus   blijven stellen en in de Geest die Hij geeft en die ons helpt te leven naar Zijn Woord. Het   Nieuwe Testament verwijst ook naar "het geloof" en bedoelt daar mee de grondslag van de   leer over Jezus waarop ons vertrouwen is gegrondvest. 
  
  "Dat hoop ik" duidt dikwijls op een vrome wens, onzekerheid of een vaag optimisme.   Bijbelse hoop is anders. Zij is gegrond op het wezen van God en heeft de klank van   vertrouwensvolle verwachting. Het is precies het tegendeel van hopeloosheid. 
  
  De hoop van een christen is het vertrouwen dat een toekomst komt die buiten deze wereld   ligt en beloofd is door God. Hij heeft geleerd, dat men op Gods beloften kan vertrouwen,   en daarom heeft hij vertrouwen in de toekomst. "Door Gods grote barmhartigheid gaf Hij   ons het nieuwe leven door de opstanding van Jezus uit de doden," schreef Petrus. "Dit   vervult ons met een levende hoop." 
  
  God is een God van beloften. Abraham werd geroepen het onbekende in te gaan, met   alleen maar de belofte van een land, een volk en een zegen. Maar deze belofte is iets   waaraan hij zich vastklampt in donkere tijden.